NL
EN
daarna
then
dus
so
eerder
earlier
eigenlijk
actually
heleboel
lot
hierover
about this
naartoe
to
toen
when
vaker
often
vooral
mainly
want
because
weleens
sometimes
al
all (before articles and pronouns)
alle
all (1-before plural nouns and before uncountable singular nouns. 2-predictive (plural)
allebei
both (of them) Predictive
allebei de
both (of them) Dependent (before a noun)
allemaal
all (predictive)
allen
all, everyone (only to refer to persons (1-independent (very formal) 2-predictive)
alles
everything (independent and singular)
als
if
beide
both (of them) 1-dependent (before a noun) 2-independent, refering to things
beiden
both (of them) Independent, refering to persons
bijzondere
special
daarna
then
diverse
several (before plural nouns)
dus
So
een keer
once
een paar
some, a couple of (before plural nouns)
eigenlijk
actually
elk(e)
each (singular (1-before singular nouns 2-predictive 3-independent)
enige
some, a few (before plural nouns)
enkele(n)
some, a few (1-before plural nouns 2-independent, referring to plural nouns)
heen
to
ieder
each
ieder(e)
every (singular 1-before singular nouns 2-predictuve 3-independent (formal)
iedereen
everyone, anyone (independent and singular)
iemand
noone (independent and singular)
iets
something (independent and singular)
meestal
generally
men
one (independent and singular)
menig
quite a few (before singular nouns)
menigeen
quite a few people ('many a man') (Independent)
meteen
immediately
niets
nothing (independent ans singular)
nodig
necessary
nog
yet
ongeveer
about
sommig
some, certain (before singular het-nouns)
sommige
some, certain (1-before singular de-nouns 2-before plural nouns 3-independent, referring to things (plural)
sommigen
some (1-Independent, referring to persond (plural)
tegenlijk
against
tenminste
at least
vaak
often
veel, vele
many (1-before plural nouns 2-before singular uncountable nouns
velen
many (Independent, referring to plural nouns (persons)
verscheidene
several (before plural nouns)
verschillende
several (before plural nouns)
vroeg
early
waarom
Why
wat
some, a bit of, a couple of (before plural and singular nouns)
weinig
few (1-before plural nouns 2-before singular uncountable nouns)
weinigen
few (independent, referring to plural nouns (persons)
wel slagen voor het exam
pass the exam
weleens
sometimes
zo vaak
so often
aanbod
offer
betaalbaar
affordable
bijles
tutoring
brugklas
first grade
erdrietig
sad
gedaan
is done
geweest
been
indruk
impression
klasgenoten
classmates
kwijtraken
lose
leerplichting
compulsory education
letterlijk
literal
loslaten
letting go
lukte niet
did not work
meegekregen
received
meegemaakt
experienced
omzet
turnover (revenue?)
onderzoek
research
opgroeide
grew up
oplossing
solution
opvoeding
upbringing
overheid
government
particulier
private
rekenles
math lesson
schukdig
guilty
sfeer
realm, atmosphere
sferen
spheres
tegelijkertijd
at the same time
toneel
theater
uitgekozen
chosen
uitvoeren
have it carried out
verdrietig
sad
vergelijkbare
similar
verschil
differance
verwacht
expected
voegwoorden
conjunctpions
wennen
get used to
wist
knew
aardig
nice
afdeling
department
afschuwelijk
awful
afsproken
agreed
bedacht
invented
bekenden
acquaintances
belachelijk
rediculous
Beschikbaar
Available
Bezorgtijd
Delivery time
botsing
crash
dozen
Boxes
ernstig
serious
even
for a bit
geklus
odd job
genoeg
enough
gepast
appropriate
geregeld
organized
gevallen
fallen
geweest
been
geweldig
awesome
herfst
autumn
hetzelfde
the same
hoe bedoel je
what do you mean
interdaad
indeed
kassajuffrouw
cashier
keer
time
kroeg
pub
lui
lazy
lullig
silly
nadenken
think it over
nagedacht
thought
neven
cousins
nichten
nieces
oefentoets
practice test
onbekende
unknown
ongeluk
accident
opdracht
Job
opdrachten
assignments
oplossing
solution
opschieten
Hurry up
overhemd
shirt
overmorgen
the day after tomorrow
petje
cap
plotseling
suddenly
recept
recipe
samenvatting
resume
spannend
exciting
stift
marker
streep
stripe
stuurverwarming
steering wheel heater
sukkel
softy
tegenwoordig
nowadays
terugsturen
return
toekomst
future
toemaar
go ahead
toevoeging
addition
uitnodiging
invitation
verdient
deserves
verdiepingen
floors
vergadering
meeting
vergaderingen
meetings
verhaaltje
story
verkiezingen
elections
volkslied
anthem
wiskunde
math
zeurkous
nag
zoiets
something like that
orde houden
keep order
steeds meer
increasingly
steeds vaker
increasingly
als een raket
like a rocket
11 kilometer heen en 11 kilometer terug
11 kilometers there and 11 kilometers back
aanvullend onderwijs
additional education
als ze specifiek over het onderwerp gaat doorvragen, sluit jean zich af. maar terwijl ze bezig zijn met iets anders, is er soms heel kort een gesprekje mogelijk. mercy merkt de invoed van het feit dat zij en haar dochter lange tijd gescheiden van elkaar heben geleefd. Voordat jean naar nederlands kwam - en daarna, toen ze terugging naar kenia, weer.
When she asks specific questions about the subject, Jean shuts down. but while they are busy with something else, a very brief conversation is sometimes possible. Mercy notices the influence of the fact that she and her daughter have lived separately for a long time. Before Jean came to the Netherlands - and after that, when she went back to Kenya, again.
bij wie ze terecht kon
who she could turn to
daarom achterstand oploopt
therefore falling behind
dat blijkt uit
that appears from
de taal gewoon proberen te beheersen (just trying to master the language)
de taal gewoon proberen te beheersen (just trying to master the language)
die jongen is degene die me gepest heeft
that boy is the one who bullied me
een op de vier
one in four
en daardoor is er afstand ontstaan
and that has created distance
fors gestegen
increased considerably
geeft gebracht
has brouoght
gemende gevoelens
mixed feelings
hoe het voelt
how it feels
huiswerkbegeleiding
homework accompaniment
maar ik vind dat ze nog steeds veel ondersteuning nodig heeft (but I think she still needs a lot of support)
maar ik vind dat ze nog steeds veel ondersteuning nodig heeft (but I think she still needs a lot of support)
maar jij geeft gewoon op (but you just give up)
maar jij geeft gewoon op (but you just give up
negatief beeld
negative image
nemen volwassenen beslissingen
adults make decisions
ondermaats = onvoldoende
substandard
onderzoek blijkt
research shows
over het onderwerp gaat doorvragen
questions about the subject
plotseling alle vakken
suddenly all subjects
rondvragen
ask around
schakelklas
transition class
vaak voor zaken
...often for business...
woonde nog
still lived
ze moeten steeds meer zelf beslissen (they increasingly have to decide for themselves)
ze moeten steeds meer zelf beslissen (they increasingly have to decide for themselves
zij dacht
she thought
zodat het niet verkeerd gaat
so that things don't go wrong
al gelezen
already read
als het mooie weer is
when the weather is nice
als ik naar huis ga
when I go home
als ik zak, dan gaat mijn vader niet een appartement kopen voor mij
if I fail, my father is not going to buy me an apartment
als toetje
for dessert
als we aankomen
when we arrive
bedoel je
you mean
beetje raar
a bit strange
begrafenis
funeral
behalve ik
except for me
belangrijk en onbelangrijk
important and unimportant
ben je toen bij hans anders geweest
were you with Hans differently then?
bent u voldoende ingeburgerd
are you sufficiently established
bij het examen
at the exam
daarna is er een wandeling
then there is a walk
dan kun je lezen wie deze trump is
then you can read who this trump is
dan spreken we precies alles af
then we agree on everything
dat betekent
that means
dat dacht ik al
I thought so
dat geloof ik graag, maar het kan niet
I'd like to believe that, but it's not possible
dat is ook lastig
that is also difficult
dat klopt
that's right
dat lusten jullie toch wel allebei
you both like that
dat moet je vriendin zelf maar regeien
your girlfriend has to arrange that herself
dat snap ik
I get that
dat wist ik niet
I did not know that
dat zegt mijn docent tegen mij ook
That's what my teacher tells me too
die vergadering is dan wel afgelopen
that meeting is over
dieren hebben last van plastic
animals suffer from plastic
doe effe
do it
doe ik zeker
I certainly will
dus dit is nu het beste
so this is the best now
dus jij wilt niet elke dag
so you don't want every day
dus jjij bestelt tien truien en je stuurt negen truien terug
so you order ten sweaters and you send nine sweaters back
dus, daarom
So thats why
een fiets in de sloot gooien
throwing a bicycle into a ditch
eerder later
earlier, later
eergisteren
the day before yesterday
eerst even slagen
succeed first
en daarom
and therefore
en ik niet. dus
and I do not. So
en mooie weer dus
and nice weather
en nu de deur uit jij. wegwezen!
and now out the door you. get out!
even mijn haar kammen
comb my hair
even mijn jas aandoen
put on my coat
flees hebben we niet nodig
we don't need flees
ga je gang
go ahead
ga je niet liever echt shoppen
don't you rather go shopping
ga jij nou maar lekker naar het strand morgen
why don't you go to the beach tomorrow
gaat nog iemand mee
someone else is coming
gaat nog naar het kinderdagverblijf
still goes to daycare
gecondoleerd
sorry for your loss
geen van beide
neither (of them) 1-dependent (before a noun) 2-independent, referring to things
geen van beiden
neither (of them) 1-independent, referring to things
geen verstand
no sense
gelukkig dichtbij
luckily close by
graag gedaan
Don't mention it
heeft nog wel
still has
heel apart
very strange
het is nog geen zes uur, dus hij is nog open
it's not even six o'clock, so it's still open
huishouden doen
doing the household
ik bedoel: als je een huisdier kiest
I mean: if you choose a pet
ik ben bezig
I'm busy
ik ben jaloers
I'm jealous
ik ben liever lui dan moe
I'd rather be lazy than tired
ik ben niet tevreden
I am not content
ik ben nog even bezig
I'm still busy
ik ben nog nooit in het ziekenhuis geweest
I've never been to hospital
ik bestel veel meer dan ik nodig heb
I order much more than I need
ik denk dat het komt door de computer
I think it's because of the computer
ik denk na
I am thinking
ik ga meteen opzoek
I'll look right away
ik heb er geen last van
It does not bother me
ik heb er geen verstad van
I don't understand it
ik heb geen spijt
I have no regrets
ik heb geen zin om te koken
I don't feel like cooking
ik heb geen zin te wachten
I don't feel like waiting
ik heb niet veel nodig
i don't need much
ik hoef dus niet naar
so I don't have to
ik hoef niet
I do not need
ik hou niet zo van
I do not really like
ik komeraan
I'm coming
ik krijg nu al bericht terug van haar
I'm already getting a message back from her
ik snap het
I get it
ik snap het
I get it
ik trakteer haar
I treat her
ik vind dat maf
I think that's crazy
ik weet het nog niet
I do not know yet
ik weet het nog niets
I don't know anything yet
ik weet nu nog niet wanneer ik op vakantie wil
I don't know when I want to go on vacation yet
ik wel
I do
ik wil het eigenlijk wel
I actually want it
ik wist niet dat je handig bent
I didn't know you were handy
ik word een beetje bang
I'm getting a little scared
ik zal even de televisie
I'll turn on the television
ik zat al op de fiets
I was already on the bike
ik zeur altijd
I always whine
ik zie het meteen
i see it right away
ik zit even te studeren
I'm studying for a while
is dat verplicht
is that mandatory
is er nog cola
is there still coke
ja, dat klopt
Yes that's right
ja, zeker weten
Yes for sure
je heb gelijk
you are right
je hebt ervaring
you have experience
je hebt gekozen
you have chosen
je lijkt wel een dominee
you look like a pastor
je stemt vast en zeker op de groene partij
you definitely vote for the green party
je verdient het
you deserve it
je vriend komt vanavond even naar haar computer
your friend is coming over to her computer tonight
jij bent maf
you are crazy
kant en klaar
ready
kijk eens ('kijkus')
have a look ('look')
kijk even
check
kijk zelf maar
see for yourself
kinderopvang in de creche
childcare in the nursery
komt gewoon
just comes
krijg ik nog koffie?
can i still get coffee?
laat eens zien
let me see
lastig
annoying
lijkt me saai
seems boring to me
luister naar mij
listen to me
maakt niet uit
does not matter
maar die is verbouwd
but it has been renovated
maar het duurt nog drie maanden
but it will take another three months
maar jij hoeft geen zware dozen te sjouwen
but you don't have to lug heavy boxes
maar lastig zo'n tuin
but such a garden
maar vandaag dus niet
but not today
makkelijkst
easiest
Mijn ouders wonen dichtbij
My parents live close by
mijn vriend kan alles dus
my friend can do anything
misschien hebben we frisdrank nodig
maybe we need soda
moet je langs een brillenwinkel
you have to go to an eyewear store
nee, maar wel brood
no, but bread
nieuwsgierig
curious
niveau
level
nog andere kinderen
other children
nog bedankt voor het recept
thanks again for the recipe
nog contact
still in touch
nog een kleuter
another toddler
nog reparen
still repair
oh pech dus. een buiop je kop
oh bad luck. a storm in your head
om 9 am met sjouwen
at 9 am with lugging
om informatie
for information
opdrachten op papier
assignments on paper
openbaar vervoer
public transport
over geld verdienen
about making money
pak je jij het bestek nog even uit de keuken
you grab the cutlery from the kitchen
sterk nog een keer
strong one more time
toen begon het plotseling te regenen
then suddenly it started to rain
uitrusten
to rest
valt wel mee toch
it's okay though
vast en zeker
surely
vind je ooks zoiets
do you find something like that
waar kletsen jullie over
what are you talking about
wacht even
wait a second
wacht maar
just wait
wanneer was jij voor het laastst in het ziekenhuis
when was the last time you were in hospital
wat bedoel je
what do you mean
wat is erger
what's worse
wat weet je toch
what do you know
wat wil je weten
what do you want to know
we hebben inderdaad geen huiswerk
we don't have homework
we hebben niet zo veel nodig
we don't need that much
we kletsen later wel verder
we'll chat later
weet hoe je moet zoeken
know how to search
weet ik veel
I do not know
welk beroep vind je leuk
what profession do you like
werkse he
working huh
wie weet
who knows
wordt veel te duur
becomes way too expensive
you hebt vast en zeker een goed recept
you certainly have a good recipe
zal ik meegaan
shall I go with you
zo is het wel genoeg
that's enough
zoals ik al zei
like I said
z'on reis
his journey
zullen we het doen
shall we do it
zullen we maar een pizza laten komen
let's get a pizza
aaien (ik-aai; jij-aait; jij?-aai; hij-aait; zij-aait ;wij-aaien; jullie-aaien; zij-aaien ;VTT-geaaid GS- VZ-)
to pet ()
aan-doen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)
to put on ()
aan-kleden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)
to dress, to decorate ()
aan-komen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)
to arrive ()
aan-zetten (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)
to turn off ()
af-gesproken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT-afgesproken GS- VZ-af)
agreed to meet ()
af-spreken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-af)
to speak to ()
af-wassen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-af VZ-af)
to wash ()
bakken (ik-bak; jij-bakt; jij?-bak; hij-bakt; zij-bakt ;wij-bakken; jullie-bakken; zij-bakken ;VTT-gebakken GS- VZ-)
to bake, to fry ()
bedoelen (ik-bedoel; jij-bedoelt; jij?-bedoel; hij-bedoelt; zij-bedoelt ;wij-bedoulen; jullie-bedoulen; zij-bedoulen ;VTT-bedoeld GS- VZ-)
to mean ()
beginnen (ik-begin; jij-begint; jij?-begin; hij-begint; zij-begint ;wij-beginnen; jullie-beginnen; zij-beginnen ;VTT-begonnen GS- VZ-)
to begin ()
beloven (ik-beloof; jij-belooft; jij?-beloof; hij-belooft; zij-belooft ;wij-beloven; jullie-beloven; zij-beloven ;VTT-beloofd GS- VZ-)
to promise ()
beschermen (ik-bescherm; jij-beschermt; jij?-bescherm; hij-beschermt; zij-beschermt ;wij-beschermen; jullie-beschermen; zij-beschermen ;VTT-beschermd GS- VZ-)
to protect ()
bestaan (ik-besta; jij-bestaat; jij?-besta; hij-bestaat; zij-bestaat ;wij-bestaan; jullie-bestaan; zij-bestaan ;VTT-bestaan GS- VZ-)
to exist ()
bestellen (ik-bestel; jij-bestelt; jij?-bestel; hij-bestelt; zij-bestelt ;wij-bestellen; jullie-bestellen; zij-bestellen ;VTT-besteld GS- VZ-)
to order ()
besturen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to steer ()
betalen (ik-betaal; jij-betaalt; jij?-betaal; hij-betaalt; zij-betaalt ;wij-betalen; jullie-betalen; zij-betalen ;VTT-betaald GS- VZ-)
to pay, to pay for ()
bewaren (ik-bewaar; jij-bewaart; jij?-bewaar; hij-bewaart; zij-bewaart ;wij-bewaren; jullie-bewaren; zij-bewaren ;VTT-bewaard GS- VZ-)
to hold, preserve, keep ()
bieden (ik-bied; jij-biedt; jij?-bied; hij-biedt; zij-biedt ;wij-bieden; jullie-bieden; zij-bieden ;VTT-geboden GS- VZ-)
to offer, to make a bid ()
bijten (ik-bijt; jij-bijt; jij?-bijt; hij-bijt; zij-bijt ;wij-bijten; jullie-bijten; zij-bijten ;VTT-gebeten GS- VZ-)
to bite ()
binden (ik-bind; jij-bindt; jij?-bind; hij-bindt; zij-bindt ;wij-binden; jullie-binden; zij-binden ;VTT-gebonden GS- VZ-)
to tie ()
blazen (ik-blaas; jij-blaast; jij?-blaas; hij-blaast; zij-blaast ;wij-blazen; jullie-blazen; zij-blazen ;VTT-geblazen GS- VZ-)
to blow ()
blijven (ik-blijf; jij-blijft; jij?-blijf; hij-blijft; zij-blijft ;wij-blijven; jullie-blijven; zij-blijven ;VTT-gebleven GS- VZ- )
to stay ()
boos (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn...op)
to be angry about / with ()
bouwen (ik-bouw; jij-bouwt; jij?-bouw; hij-bouwt; zij-bouwt ;wij-bouwen; jullie-bouwen; zij-bouwen ;VTT-gebouwd GS- VZ-)
to build ()
brengen (ik-breng; jij-breng; jij?-brengt; hij-brengt; zij-brengt ;wij-brengen; jullie-brengen; zij-brengen ;VTT-gebracht GS-weg VZ- )
to bring, to take ()
condoleren (ik-condoleer; jij-condoleert; jij?-cordoleer; hij-condoleert; zij-condoleert ;wij-condoleren; jullie-condoleren; zij-condoleren ;VTT-gecondoleerd GS- VZ-met)
to give condolences to ( )
checken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)
to check in ()
checken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-uit VZ-)
to check out ()
dansen (ik-dans; jij-danst; jij?-dans; hij-danst; zij-danst ;wij-dansen; jullie-dansen; zij-dansen ;VTT-gedanst GS- VZ-)
to dance ()
denken (ik-denk; jij-denkt; jij?-denk; hij-denkt; zij-denkt ;wij-denken; jullie-denken; zij-denken ;VTT-gedacht GS- VZ-aan)
to think of ()
na-denken (ik-denk; jij-denkt; jij?-denk; hij-denkt; zij-denkt ;wij-denken; jullie-denken; zij-denken ;VTT-gedacht GS-na VZ- )
to think over ()
dicht-doen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to close ()
doen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-)
to do ()
meedoen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-mee?aan)
to participate in ()
dol (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn...op)
to be crazy about ()
dragen (ik-draag; jij-draagt; jij?-draag; hij-draagt; zij-draagt ;wij-dragen; jullie-dragen; zij-dragen ;VTT-gedragen GS- VZ-)
to wear ()
drinken (ik-drink; jij-drinkt; jij?-drink; hij-drinkt; zij-drinkt ;wij-drinken; jullie-drinken; zij-drinken ;VTT-gedronken GS- VZ-)
to drink ()
eisen (ik-eis; jij-eist; jij?-eis; hij-eist; zij-eist ;wij-eisen; jullie-eisen; zij-eisen ;VTT-ge ist GS- VZ-)
to demand ()
eten (ik-eet; jij-eet; jij?-eet; hij-eet; zij-eet ;wij-eten; jullie-eten; zij-eten ;VTT-gegeten GS- VZ-)
to eat ()
feliciteren (ik-feliciteer; jij-feliciteert; jij?-feliciteer; hij-feliciteert; zij-feliciteert ;wij-feliciteren; jullie-feliciteren; zij-feliciteren ;VTT- GS- VZ-met)
to congratulate with ()
weg-gaan (ik-ga; jij-gaat; jij?-ga; hij-gaat; zij-gaat ;wij-gaan; jullie-gaan; zij-gaan ;VTT-gegaan GS-weg VZ- )
to go ()
gaan (ik-ga; jij-gaat; jij?-ga; hij-gaat; zij-gaat ;wij-gaan; jullie-gaan; zij-gaan ;VTT-gegaan GS- VZ-naar)
to go ()
zijn (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn?op)
to be crazy about ()
genieten (ik-geniet; jij-geniet; jij?-geniet; hij-geniet; zij-geniet ;wij-genieten; jullie-genieten; zij-genieten ;VTT- GS- VZ-van)
to enjoy ()
geloven (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to believe ()
geven (ik-geef; jij-geeft; jij?-geef; hij-geeft; zij-geeft ;wij-geeft; jullie-geven; zij-geven ;VTT- GS- VZ-aan)
to give to ()
weg-gooien (ik-gooi; jij-gooit; jij?-gooi; hij-gooit; zij-gooit ;wij-gooien; jullie-gooien; zij-gooien ;VTT-gegooid GS-weg VZ-weg)
to throw, to cast ()
groeien (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to grow ()
halen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-op VZ-)
to retrieve ()
hebben (ik-heb; jij-hebt; jij?-heb; hij-heeft; zij-heeft ;wij-hebben; jullie-hebben; zij-hebben ;VTT-gehad GS- VZ-)
to have ()
hebben (ik-heb; jij-hebt; jij?-heb; hij-heeft; zij-heeft ;wij-hebben; jullie-hebben; zij-hebben ;VTT-gehad GS- VZ-zin?in)
to feel like (having) ()
herinneren (ik-herinner; jij-herinnert; jij?-herinner; hij-herinnert; zij-herinnert ;wij-herinneren; jullie-herinneren; zij-herinneren ;VTT-herinnerd GS- VZ-)
to remember ()
hopen (ik-hoop; jij-hoopt; jij?-hoop; hij-hoopt; zij-hoopt ;wij-hopen; jullie-hopen; zij-hopen ;VTT-gehoopt GS- VZ-)
to hope ()
horen (ik-hoor; jij-hoort; jij?-hoor; hij-hoort; zij-hoort ;wij-horen; jullie-horen; zij-horen ;VTT-gehoord GS- VZ-)
to hear ()
houden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-van)
to love ()
huilen (ik-huil; jij-huilt; jij?-huil; hij-huilt; zij-huilt ;wij-huilen; jullie-huilen; zij-huilen ;VTT-gehuild GS- VZ-)
to cry ()
huren (ik-huur; jij-huurt; jij?-huur; hij-huurt; zij-huurt ;wij-huren; jullie-huren; zij-huren ;VTT-gehuurd GS- VZ-)
to rent ()
in-leveren (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)
to hand in ()
in-pakken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)
to pack ()
in-stappen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)
to put in ()
in-vullen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to fill in ()
kauwen (ik-kauw; jij-kauwt; jij?-kauw; hij-kauwt; zij-kauwt ;wij-kauwen; jullie-kauwen; zij-kauwen ;VTT-kauwde(n) GS- VZ-)
to chew ()
kiezen (ik-kies; jij-liest; jij?-kies; hij-kiest; zij-kiest ;wij-kiezen; jullie-kiezen; zij-kiezen ;VTT-gekozen GS- VZ-)
to choose ()
kijken (ik-kijk; jij-kijkt; jij?-kijk; hij-kijkt; zij-kijkt ;wij-kijken; jullie-kijken; zij-kijken ;VTT-gekeken GS-na VZ-)
to see ()
kijken (ik-kijk; jij-kijkt; jij?-kijk; hij-kijkt; zij-kijkt ;wij-kijken; jullie-kijken; zij-kijken ;VTT-gekeken GS- VZ-naar)
to see ()
klinken (ik-klink; jij-klinkt; jij?-klink; hij-klinkt; zij-klinkt ;wij-klinken; jullie-klinken; zij-klinken ;VTT-geklonken GS- VZ-)
to sound, to klink (glasses), to rivet ()
komen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-aan VZ-)
to arrive ()
koken (ik-kook; jij-kookt; jij?-kook; hij-kookt; zij-kookt ;wij-koken; jullie-koken; zij-koken ;VTT-gekoken GS- VZ-)
to cook, boil ()
kopen (ik-koop; jij-koopt; jij?-koop; hij-koopt; zij-koopt ;wij-kopen; jullie-kopen; zij-kopen ;VTT-gekoocht GS- VZ-)
to buy ()
krijken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to get ()
kunnen (ik-kan; jij-kunt; jij?-kun; hij-kan; zij-kan ;wij-kunnen; jullie-kunnen; zij-kunnen ;VTT-gekund GS- VZ-)
to be able to ()
kwammen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to come ()
lachen (ik-lach; jij-lacht; jij?-lach; hij-lacht; zij-lacht ;wij-lachen; jullie-lachen; zij-lachen ;VTT-gelachen GS- VZ-)
to laugh ()
leren (ik-leer; jij-leert; jij?-leer; hij-leert; zij-leert ;wij-leren; jullie-leren; zij-leren ;VTT-geleerd GS- VZ-)
to teach, to learn ()
leven (ik-leef; jij-leeft; jij?-leef; hij-leeft; zij-leeft ;wij-leven; jullie-leven; zij-leven ;VTT-geleefd GS- VZ-)
to live ()
in-leveren (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)
to hand in ()
lezen (ik-lees; jij-leest; jij?-lees; hij-leest; zij-leest ;wij-lezen; jullie-lezen; zij-lezen ;VTT-gelezen GS- VZ-)
to read ()
liggen (ik-lig; jij-lig; jij?-ligt; hij-lig; zij-ligt ;wij-liggen; jullie-liggen; zij-liggen ;VTT-gelegen GS- VZ-)
to lie. Gaan liggen - to lie down ()
lijken (ik-lijk; jij-lijkt; jij?-lijk; hij-lijkt; zij-lijkt ;wij-lijken; jullie-lijken; zij-lijken ;VTT-geleken GS- VZ-op)
to like ()
lopen (ik-loop; jij-loopt; jij?-loop; hij-loopt; zij-loopt ;wij-lopen; jullie-lopen; zij-lopen ;VTT-gelopen GS- VZ-)
to walk ()
luisteren (ik-luister; jij-luistert; jij?-luister; hij-luistert; zij-luistert ;wij-luisteren; jullie-luisteren; zij-luisteren ;VTT-geluisterd GS- VZ-naar)
to listen ()
maken (ik-maak; jij-maakt; jij?-maak; hij-maakt; zij-maakt ;wij-maken; jullie-maken; zij-maken ;VTT-gemaakt GS- VZ-)
to make ()
meedoen (ik- ; jij- ; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)
to participate in ()
moeten (ik-moet; jij-moet; jij?-moet; hij-moet; zij-moet ;wij-moeten; jullie-moeten; zij-moeten ;VTT-gemoeten GS- VZ-)
to have to, to must, to be abliged to ()
mogen (ik-mag; jij-mag; jij?-mag; hij-mag; zij-mag ;wij-mogen; jullie-mogen; zij-mogen ;VTT-gemogen GS- VZ-)
to be allowed / permitted to, to like, to may (be) ()
nadenken (ik-ik denk na... dat ik nadenk?; jij-jij/u denkt na? dat jij/u nadenkt?; jij?-denk jij na? Denkt u na?; hij-hij denkt na? dat hij nadenkt; zij-zij denkt na? dat zij nadenkt ;wij-wij denken na.. Dat wij nadenken; jullie-; zij- ;VTT-ik heb nadenken GS- VZ-)
think it over ()
nemen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-mee?met)
to take along ()
na-denken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-na VZ-)
to think of ()
na-kijken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-na VZ-)
to check ()
ontmoeten (ik-ontmoet; jij-ontmoet; jij?-ontmoet; hij-ontmoet; zij-ontmoet ;wij-ontmoeten; jullie-ontmoeten; zij-ontmoeten ;VTT- GS- VZ-)
to meet ()
op-bellen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-op VZ-)
to call ()
open-doen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-)
to open ()
op-eten (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to eat ()
op-halen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-op VZ-)
to retrieve ()
op-passen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to watch out, to beware ()
in-pakken (ik-pak; jij-pakt; jij?-pak; hij-pakt; zij-pakt ;wij-pakken; jullie-pakken; zij-pakken ;VTT-gepakt GS-in VZ-)
to take ()
op-passen (ik-pas; jij-past; jij?-pas; hij-past; zij-past ;wij-passen; jullie-passen; zij-passen ;VTT-gepart GS-op VZ-)
to fit ()
praten (ik-praat; jij-praat; jij?-praat; hij-praat; zij-praat ;wij-praten; jullie-praten; zij-praten ;VTT-gepraat GS- VZ-)
to talk, speak, chat, gab ()
raken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to hit ()
regelen (ik-regel; jij-regelt; jij?-regel; hij-regelt; zij-regelt ;wij-regelen; jullie-regelen; zij-regelen ;VTT-geregeld GS- VZ-)
to organize ()
reizen (ik-reis; jij-reist; jij?-reis; hij-reist; zij-reist ;wij-reizen; jullie-reizen; zij-reizen ;VTT-gereisd GS- VZ-)
to travel ()
rijden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to ride, to drive ()
rennen (ik-ren; jij-rent; jij?-ren; hij-rent; zij-rent ;wij-rennen; jullie-rennen; zij-rennen ;VTT-gerend GS- VZ-)
to run ()
ruilen (ik-ruil; jij-ruilt; jij?-ruil; hij-ruilt; zij-ruilt ;wij-ruilen; jullie-ruilen; zij-ruilen ;VTT-reruild GS- VZ-)
to exchange ()
werken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-samen VZ- )
to work toether ()
werken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-met)
to work toether ()
samen-wonen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to work together ()
scheiden (ik-scheid; jij-scheidt; jij?-scheid; hij-scheidt; zij-scheidt ;wij-scheiden; jullie-scheiden; zij-scheiden ;VTT-gescheiden GS- VZ-van)
to be divorced from ()
schoon-maken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-schoon? VZ-)
to make clean ()
schrijven (ik-schrif; jij-schrift; jij?-schrijf; hij-schrijft; zij-schrijft ;wij-schrijven; jullie-schrijven; zij-schrijven ;VTT-geschreven GS- VZ-)
to write ()
shoppen (ik-shop; jij-shopt; jij?-shop; hij-shopt; zij-shopt ;wij-shopen; jullie-shopen; zij-shopen ;VTT-geshopt GS- VZ-)
to shop ()
sjouwen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to carry ()
slagen (ik-slaag; jij-slaagt; jij?-slaag; hij-slaagt; zij-slaagt ;wij-slagen; jullie-slagen; zij-slagen ;VTT-geslaagd GS- VZ-voor)
to succeed at ()
uit-slapen (ik-slaap; jij-slaapt; jij?-slaap; hij-slaapt; zij-slaapt ;wij-slapen; jullie-slapen; zij-slapen ;VTT-geslapen GS-uit VZ-)
to sleep ()
snijden (ik-snijd; jij-snijdt; jij?-snijd; hij-snijdt; zij-snijdt ;wij-snijden; jullie-snijden; zij-snijden ;VTT-gesneden GS- VZ-)
to cut, carve ()
solliciteren (ik-soliciteer; jij-soliciteert; jij?-soliciteer; hij-soliciteert; zij-soliciteert ;wij-soliciteren; jullie-soliciteren; zij-soliciteren ;VTT-gesolliciteerd GS- VZ-naar)
to apply for ()
spelen (ik-speel; jij-speelt; jij?-speel; hij-speelt; zij-speelt ;wij-spelen; jullie-spelen; zij-spelen ;VTT-gespeeld GS- VZ-)
to play ()
af-spreken (ik-spreek; jij-spreekt; jij?-spreek; hij-spreekt; zij-spreekt ;wij-spreken; jullie-spreken; zij-spreken ;VTT-gesproken GS-af VZ-)
to speak to ()
staan (ik-sta; jij-staat; jij?-sta; hij-staat; zij-staat ;wij-staan; jullie-staan; zij-staan ;VTT-gestaan GS- VZ-)
to stand ()
stekken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-over)
to cross ()
stemmen (ik-stem; jij-stemt; jij?-stem; hij-stemt; zij-stemt ;wij-stemmen; jullie-stemmen; zij-stemmen ;VTT-gestemd GS- VZ-op)
to vote for ()
in-stoppen (ik-stop; jij-stopt; jij?-stop; hij-stopt; zij-stopt ;wij-stoppen; jullie-stoppen; zij-stoppen ;VTT-gestopt GS-in VZ- )
to stop ()
uit-stoppen (ik-stop; jij-stopt; jij?-stop; hij-stopt; zij-stopt ;wij-stoppen; jullie-stoppen; zij-stoppen ;VTT-gestopt GS-uit VZ- )
to stop ()
stoppen (ik-stop; jij-stopt; jij?-stop; hij-stopt; zij-stopt ;wij-stoppen; jullie-stoppen; zij-stoppen ;VTT-gestopt GS- VZ-met)
to stop ()
sturen (ik-stuur; jij-stuurt; jij?-stuur; hij-stuurt; zij-stuurt ;wij-sturen; jullie-sturen; zij-sturen ;VTT-gestuurd GS- VZ-)
to send ()
terugsturen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to return, to give something back ()
terugkomen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to return, to come back, to recur, to revert ()
tevreden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn...met)
to be satisfied with ()
trakteren (ik-trakteer; jij-trakteert; jij?-trakteer; hij-trakteert; zij-trakteert ;wij-trakteren; jullie-trakteren; zij-trakteren ;VTT-getrakteerd GS- VZ-)
to treat ()
trekken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-ver VZ-)
to leave, to depart ()
trouwen (ik-trouw; jij-trouwt; jij?-trouw; hij-trouwt; zij-trouwt ;wij-trouwen; jullie-trouwen; zij-trouwen ;VTT-getrouwd GS- VZ-met)
to be married to ()
uit-doen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-)
turn off, put out, extinguish ()
uit-kleden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to undress ()
uit-pakken (ik-pak; jij-pakt; jij?-pak; hij-pakt; zij-pakt ;wij-pakken; jullie-pakken; zij-pakken ;VTT-gepakt GS-uit VZ-)
to unpack ()
uit-stappen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-uit VZ-)
to take out, to unclog ()
vallen (ik-val; jij-valt; jij?-val; hij-valt; zij-valt ;wij-vallen; jullie-vallen; zij-vallen ;VTT-gevallen GS- VZ-)
to fall ()
verdienen (ik-verdien; jij-verdient; jij?-verdien; hij-verdient; zij-verdient ;wij-verdieren; jullie-verdieren; zij-verdieren ;VTT-verdiend GS- VZ-)
to deserve ()
verkopen (ik-verkoop; jij-verkoopt; jij?-verkoop; hij-verkoopt; zij-verkoopt ;wij-verkopen; jullie-verkopen; zij-verkopen ;VTT-verkocht GS- VZ-)
to sell ()
verliezen (ik-verlies; jij-verliest; jij?-verlies; hij-verliest; zij-verliest ;wij-verliezen; jullie-verliezen; zij-verliezen ;VTT-verloren GS- VZ-van)
to lose from (to) ()
vertellen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to tell ()
vinden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to find ()
vragen (ik-vraag; jij-vraagt; jij?-vraag; hij-vraagt; zij-vraagt ;wij-vragen; jullie-vragen; zij-vragen ;VTT-gevraagd GS- VZ-)
to ask ()
aanvragen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to request ()
wachten (ik-wacht; jij-wacht; jij?-wacht; hij-wacht; zij-wacht ;wij-wachten; jullie-wachten; zij-wachten ;VTT-gewacht GS- VZ-op)
to wait for / on ()
af-wassen (ik-was; jij-wast; jij?-was; hij-wast; zij-wast ;wij-wassen; jullie-wassen; zij-wassen ;VTT-gewassen GS-af VZ-)
to wash ()
weg-brengen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to take away ()
weg-gooien (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to throw away ()
wennen (ik-wen; jij-went; jij?-wen; hij-went; zij-went ;wij-wennen; jullie-wennen; zij-wennen ;VTT-gewend GS- VZ-aan)
to get used to ()
werken (ik-werk; jij-werkt; jij?-werk; hij-werkt; zij-werkt ;wij-werken; jullie-werken; zij-werken ;VTT-gewerkt GS- VZ- )
to work ()
weten (ik-weet; jij-weet; jij?-weet; hij-weet; zij-weet ;wij-weten; jullie-weten; zij-weten ;VTT-geweten GS- VZ-)
to know ()
willen (ik-wil; jij-wilt; jij?-wil; hij-wil; zij-wil ;wij-willen; jullie-willen; zij-willen ;VTT-gewild GS- VZ-)
to want to, to wish ( )
winnen (ik-win; jij-wint; jij?-win; hij-wint; zij-wint ;wij-winnen; jullie-winnen; zij-winnen ;VTT-gewonnen GS- VZ-van)
to win from ()
wonen (ik-woon; jij-woont; jij?-woon; hij-woon; zij-woon ;wij-wonen; jullie-wonen; zij-wonen ;VTT-gewoond GS- VZ-)
to live, dwell, reside, inhabit ()
worden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to become, to be, to get, ()
zakken (ik-zak; jij-zakt; jij?-zak; hij-zakt; zij-zakt ;wij-zakken; jullie-zakken; zij-zakken ;VTT-gezaakt GS- VZ-voor)
to fail at ()
zeggen (ik-zeg; jij-zegt; jij?-zeg; hij-zegt; zij-zegt ;wij-zeggen; jullie-zeggen; zij-zeggen ;VTT-gezakt GS- VZ-)
to say, to tell ()
zeuren (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)
to moan ()
zien (ik-zie; jij-ziet; jij?-zie; hij-ziet; zij-ziet ;wij-zien; jullie-zien; zij-zien ;VTT-gezien GS- VZ-)
to see ()
zijn (ik-ben; jij-bent; jij?-ben; hij-is; zij-is ;wij-zijn; jullie-zijn; zij-zijn ;VTT-geweest GS- VZ-)
to be ()
zin hebben (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-in)
to want / fancy ()
zitten (ik-zit; jij-zit; jij?-zit; hij-zit; zij-zit ;wij-zitten; jullie-zitten; zij-zitten ;VTT-gezeten GS- VZ-)
to sit ()
zoeken (ik-zoek; jij-zoekt; jij?-zoek; hij-zoekt; zij-zoekt ;wij-zoeken; jullie-zoeken; zij-zoeken ;VTT-gezocht GS- VZ-naar)
to search ()
zorgen (ik-zorg; jij-zorgt; jij?-zorg; hij-zorgt; zij-zorgt ;wij-zorgen; jullie-zorgen; zij-zorgen ;VTT-gezorgd GS- VZ-voor)
to care for ()
zullen (ik-zal; jij-zult; jij?-zal; hij-zal; zij-zal ;wij-zullen; jullie-zullen; zij-zullen ;VTT- GS- VZ-)
shall ()
zwemmen (ik-zwem; jij-zwemt; jij?-zwem; hij-zwemt; zij-zwemt ;wij-zwemmen; jullie-zwemmen; zij-zwemmen ;VTT-gezwommen GS- VZ-)
to swim ()